maart
Très Riches Heures du duc de Berry
  • maart
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘derde maand’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • eponiem: van Latijn mensis Martius (de maand van Mars)
    Mars is de Romeinse oorlogsgod. Het zou geluk brengen in deze maand de oorlog te beginnen.
enkelvoud meervoud
naamwoord maart maarten
verkleinwoord maartje maartjes

de maartm

  1. (tijdrekening) derde maand van het jaar
    • In maart begint de lente. 
     Er is slechts een beperkt aantal maanden (tussen maart en september) geschikt om de sneeuwstormen te vermijden in de High Sierra’s en de Cascadebergen bij Canada.[2]


Maanden in het Nederlands
januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december
  • Een droge maart en een natte april is de boeren naar hun wil
  • Er is geen maart zo goed of het sneeuwt op de boer zijn hoed
  • Hoor je de koekoek half maart, ga dan naar huis en doof de haard
  • Maart heeft knepen in zijn staart
  • Maart roert zijn staart
Er kan aan het eind van maart soms nog een koudegolf zijn
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]


maart g

  1. maart


Maanden in het Fries
jannewaris, jannewaarje
januari
febrewaris, febrewaarje
februari
maart, meart
maart
april
april
maaie
mei
juny
juni
july
juli
augustus
augustus
septimber
september
oktober
oktober
novimber
november
desimber
december


  • Ontleend aan het Nederlandse maart en etymologisch gespeld.
enkelvoud of
impliciet meervoud
expliciet meervoud
  maart     -  

maart

  1. maart
  • Schrijfwijze op Bonaire en Curaçao: mart.
Maanden in het Papiaments
Bonaire en Curaçao:
Aruba:

yanüari
januari
januari
febrüari
februari
februari
mart
maart
maart
aprel
april
april
mei
mei
mei
yüni
juni
juni
yüli
juli
juli
ougùstùs
augustus
augustus
sèptèmber
september
september
oktober
october
oktober
novèmber
november
november
desèmber
december
december