Een olifant.
  • oli·fant
enkelvoud meervoud
naamwoord olifant olifanten
verkleinwoord olifantje olifantjes

de olifantm

  1. (slurfdieren) groot dikhuidig en veelhoevig zoogdier met een lange slurf uit de familie Elephantidae  
    • Mijn lievelingsdier is de olifant. 
  • Als een olifant in de porseleinkast
buitengewoon onvoorzichtig of tactloos
  • Van een mug een olifant maken
van een klein probleem onnodig een groot probleem maken ofwel: erg overdrijven
een prachtig, kostbaar of prestigieus voorwerp, project e.d. dat weinig tot niets oplevert, maar wel handenvol geld in onderhoud, e.d. kost.
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]


enkelvoud meervoud
nominatief olifant olifante
genitief olifants olifante
datief olifante olifanten
accusatief olifant olifante

olifant m [1]

  1. (slurfdieren) olifant
    • Eleuas es die olifant
      jn dutsch est elpen ghenant
      een dier groot ende stranc[2]
       
  2. overdrachtelijk ivoor, ivoren voorwerp
  • oliphant, olivant
  1. Middelnederlandsch Woordenboek
  2. Jacob van Maerlant
    Der naturen bloeme, 1260


enkelvoud meervoud
naamwoord olifant olifante

olifant

  1. (slurfdieren) olifant
  • Arabische transcriptie: اُوَلِیفَنْتْ.


enkelvoud meervoud
naamwoord   olifant     olifanted  

olifant m

  1. (slurfdieren) olifant
  2. ivoor