• ivoor
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘materiaal van slagtanden’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ivoor -
verkleinwoord ivoortje ivoortjes

ivoor o of m

  1. wit materiaal afkomstig van de slagtanden van vooral de olifant
     Zonder Oscars vermogen, verworven met mahonie en ivoor, had Ingeborg dus nooit de vrouw kunnen worden van een eenvoudige Noorse ingenieur, zelfs niet wanneer hij opgeleid was aan de Technische Hochschule in Dresden.[3]
  2. kleur die donkerder is dan beige maar lichter dan bruin met RAL-code 1014
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]