• ivoor
enkelvoud meervoud
naamwoord ivoor -
verkleinwoord 2. ivoortje 2. ivoortjes

ivoor o of m

  1. (materiaalkunde) wit materiaal afkomstig van de slagtanden van vooral de olifant
     Zonder Oscars vermogen, verworven met mahonie en ivoor, had Ingeborg dus nooit de vrouw kunnen worden van een eenvoudige Noorse ingenieur, zelfs niet wanneer hij opgeleid was aan de Technische Hochschule in Dresden.[4]
  2. siervoorwerp dat is vervaardigd uit de slagtanden van de olifant
     De mooiste ikoon is een 10e-eeuws, Constantinopolitaans ivoor uit de Macedonische renaissance (Staatliche Museen te Berlijn), waarvoor de snijder zich enigszins liet inspireren door klassieke figuren uit de gigantomachie.[5]

hetivooro

  1. geen meervoud (RAL-kleur) tint geel met RAL-nummer 1014 (  )
    • Kunt u die panelen ook leveren in ivoor? 
[3] namen van RAL-kleuren in het Nederlands
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[6]