Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·dus
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘wijze, manier’ voor het eerst aangetroffen in 1649.[1]
  • Leenwoord uit Latijn modus ‘maatstaf, het maat houden; wijze, manier’.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord modus modi
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de modusm

  1. wijze, manier
  2. (grammatica) grammaticale categorie waarmee de relatie wordt aangegeven tussen een werkwoord en de werkelijkheid
  3. (filosofie) hoedanigheid, toestand of wijziging van iets
  4. (informatica) een 'toestand' waarin een computerprogramma of gebruikersinterface zich kan bevinden
  5. (juridisch) last, verplichting
  6. (muziek) toonladder als schema voor de vorming van een melodie
  7. (statistiek) binnen een frequentieverdeling van een statistische variabele de waarde of klasse met de grootste frequentie
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·dus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoourd uit het Latijn

Zelfstandig naamwoord

modus monbezield

  1. (grammatica) modus; grammaticale categorie waarmee de relatie wordt aangegeven tussen een werkwoord en de werkelijkheid
  2. (wiskunde) modus; de waarde of klasse die het vaakst voorkomt in een kansverdeling
  3. (muziek) modus; toonladder als schema voor de vorming van een melodie
  4. wijze, manier
Verbuiging
Synoniemen
  1. způsob monbezield, slovesný způsob monbezield
  2. způsob monbezield, režim monbezield
Typische woordcombinaties
Verwante begrippen

Verwijzingen

Meer informatie