• con·junc·tief
  • In de betekenis van ‘aanvoegende wijs’ voor het eerst aangetroffen in 1576.[1]
  • Leenwoord uit Laatlatijn coniūnctīvus (modus).[2] Evenzo ontleend is Duits Konjunktiv.
enkelvoud meervoud
naamwoord conjunctief conjunctieven
verkleinwoord

conjunctief

  1. zonder bepaalde aspecten uit te sluiten (verbindend)