• in·di·ca·tief
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘aantonende wijs’ voor het eerst aangetroffen in 1576 [1]
  • afgeleid van indicatie met het achtervoegsel -ief
  • afgeleid van het Franse indicatif of daarvoor van het Latijnse 'indicativus'
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen indicatiefindicatieverindicatiefst
verbogen indicatieveindicatievereindicatiefste
partitief indicatiefsindicatievers-

indicatief

  1. een aanwijzing bevattende
    • Deze voorbeelden zijn indicatief voor de mening van de leerlingen, maar om een verantwoorde uitspraak te doen is uitgebreider onderzoek noodzakelijk 
  2. een voorlopige indruk gevend
    • Een indicatieve begroting liet zien dat de kosten veel te hoog gaan worden. 
enkelvoud meervoud
naamwoord indicatief indicatieven
verkleinwoord
97 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]