• hoe·da·nig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord hoedanigheid hoedanigheden
verkleinwoord - -

de hoedanigheidv

  1. een gesteldheid
    • Hij was in een humeurige hoedanigheid. 
  2. een functie die men vervult
    • Ik doe dit in de hoedanigheid van een timmerman. 
    • Oortman bezocht Sri Lanka in zijn hoedanigheid als vice-voorzitter van de Twentse stichting Hulp aan Sri Lanka. „Dat ben ik nu niet meer, maar de band is altijd gebleven. Ik voel me ook zeer bij het land betrokken.” [2] 
  3. een eigenschap
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
naamwoord hoedanigheid hoedanighede

hoedanigheid

  1. hoedanigheid