• func·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord functie functies
verkleinwoord functietje functietjes

de functiev

  1. doel of taak binnen een geheel van een systeem of apparaat
    • De functie van de antenne is om het radiosignaal te ontvangen. 
    • De functionaliteit is het geheel aan functies. 
  2. (economie) positie [5], ambt of betrekking [2] binnen een bedrijf of andere organisatie
    • Wat is de functie van die nieuwe werknemer? 
  3. (wiskunde) relatie die de afhankelijkheid van één element (de functiewaarde) van één of meer andere definieert
    • Sinus en cosinus zijn periodieke functies.. 
  4. (informatica) een subroutine (als eenheid beschouwd deel van een computerprogramma dat aangeroepen kan worden) die een waarde oplevert
    • De ontwikkelaar had uitgevonden in welke functie het programma fout ging. 
    • Onderdeel van de systeemontwikkelingsmethodologie is een rapport dat bestaat uit een volledige beschrijving van de functies van het informatiesysteem. 

[2] "positie, ambt of betrekking"

  • In functie zijn.
  • Uit zijn functie ontheven worden.
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.