• be·trek·king
enkelvoud meervoud
naamwoord betrekking betrekkingen
verkleinwoord betrekkinkje betrekkinkjes

de betrekkingv

  1. band of relatie tussen personen of groepen
    • Dat land heeft geen diplomatieke betrekkingen met Nederland. 
  2. (economie) bezigheid waarvoor iemand geregeld inkomen krijgt
    • Ze heeft momenteel een tijdelijke betrekking. 
     Maar zij leek de witte studentenpet op te vatten als de afsluiting van al dat studeren en de start van een hogere positie in de samenleving, en daarmee het toegangsbiljet tot een goede betrekking.[4]
  3. samenhang of verband tussen bepaalde zaken
    • Dit zeg ik u met betrekking tot uw vraag. 
     Dit alles zou ik geneigd zijn positief te beoordelen. Daar staat echter tegenover dat deze vaas met plastic bloemen reden geeft tot zorgen met betrekking tot de affiniteit die de nieuwe eigenaar heeft met onze tradities. Maar ik wil u niet met mijn bekommeringen vervelen. We zijn er. Dit is kamer 17, de suite die ik voor u op orde heb laten brengen.[5]
     Na veel lees- en denkwerk zul je je realiseren dat heel veel zaken die betrekking hebben op all-inclusive vakanties in werkelijkheid niet zo zijn als ze lijken of worden voorgespiegeld.[6]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[7]