handelsbetrekking

  • han·dels·be·trek·king
enkelvoud meervoud
naamwoord handelsbetrekking handelsbetrekkingen
verkleinwoord

de handelsbetrekkingv

  1. relaties met mensen of organisaties waarmee men handel kan voeren
    • Na de Franse bezetting was de Nederlandse handel op de overzeese gebieden ingestort. Daarom was op initiatief van Willem I op 29 maart 1824 de Nederlandsche Handel-Maatschappij opgericht. Deze moest de teruggelopen handel nieuw leven inblazen en zowel oude als nieuwe handelsbetrekkingen aanhalen. De maatschappij kreeg een startkapitaal van 37 miljoen gulden.[2] 
    • De regeringsleiders van de 27 lidstaten bepalen wat 'voldoende' is. Dat is een tegenvaller voor de Britse premier May. Zij wil over de scheiding en de handel tegelijk praten. Eventuele overgangsmaatregelen voor als de scheiding een feit is en de nieuwe handelsbetrekking op zich laat wachten, mogen niet te lang duren.[3]  
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Wiersma, Geertje Johanna Borski 1998 ISBN 90-5333-635-4 pagina 89
  3. Volkskrant Marc Peeperkorn 31 maart 2017