laster
- las·ter
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | laster | - |
verkleinwoord | lastertje | lastertjes |
de laster m
- onterechte beweringen die iemand in een kwaad daglicht stellen
1. onterechte beweringen die iemand in een kwaad daglicht stellen
vervoeging van |
---|
lasteren |
laster
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lasteren
- Ik laster.
- gebiedende wijs van lasteren
- Laster!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lasteren
- Laster je?
- Het woord laster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "laster" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "laster" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ laster op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be