cargo
- car·go
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cargo | cargo's |
verkleinwoord | cargootje | cargootjes |
de cargo m
- (transport) de goederen vervoerd door een voertuig
- Een vrachtwagen mag zich niet door een stad begeven als hij gevaarlijke cargo vervoert.
- (transport), (scheepvaart) een schip dat goederen vervoert
- Piraten kapen Griekse cargo in Golf van Aden (Het Laatste Nieuws).
- [1] lading, last, vracht, vrachtgoed, vrachtgoederen
- [2] cargoschip, vrachtschip
- Het woord cargo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "cargo" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "cargo" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: cargo (VS) (hulp, bestand)
enkelvoud | meervoud |
---|---|
cargo | cargos, cargoes |
cargo
- IPA: /ˈkar.go/
- car·go
enkelvoud | meervoud |
---|---|
cargo | cargos |
cargo m
- (economie) baan [1], betrekking [2], functie [2], post [7], positie [5]
- (juridisch) beschuldiging
- (scheepvaart), (transport) vrachtschip, cargoschip
vervoeging van |
---|
cargar |
cargo
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cargar
vervoeging van |
---|
cargarse |
cargo
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cargarse