aanstelling
- Geluid: aanstelling (hulp, bestand)
- IPA: / ˈanstɛlɪŋ / (3 lettergrepen)
- aan·stel·ling
- Naamwoord van handeling van aanstellen met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanstelling | aanstellingen |
verkleinwoord | aanstellinkje | aanstellinkjes |
de aanstelling v
- benoeming in een functie, dienst etc.
- Hij heeft een vaste aanstelling in gemeentedienst.
- Tegenwoordig zijn er alleen nog maar kleine aanstellinkjes.
- ▸ In vroeger jaren, toen hij nog docent met een vaste aanstelling was, had hij een andere doelstelling gehad: wat ze ook doen, laat je door niets van je à propos brengen! Nadat hij lijdzaam had moeten toezien hoe dat credo dagelijks, zo niet ieder uur, met voeten getreden werd, had Elmer Suurna besloten in te zetten op een staffunctie.[1]
1. benoeming in een functie, dienst etc.
- Het woord aanstelling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanstelling" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Håkan Nesser“Het grofmazige net” (2001), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044524048
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be