aanstellingsbrief

Nederlands

 
aanstellingsbrief
Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·stel·lings·brief
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanstellingsbrief aanstellingsbrieven
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aanstellingsbriefm

  1. brief waarin staat dat iemand een bepaalde officiële functie bekleedt
    • Onze overheid geeft helaas niet altijd het goede voorbeeld. Het Utrechtse provinciebestuur begaat stelselmatig snelheidsovertredingen en de boetes hiervoor werden, in tegenstelling tot hetgeen in de aanstellingsbrief van de chauffeurs stond, gewoon doorberekend aan de belastingbetaler.[1] 
    • In de grote klassieke kamer lagen op het bureau voor hem stapels enveloppen. Met sollicitaties, was de inschatting die je dan maakte. De inhoud van het gesprek was nul en het aangeboden salaris drie keer nul. Toch waren we heel blij toen dagen later een aanstellingsbrief in de bus viel. Want we zochten het avontuur. En dat hebben we gekregen, wat heet.[2] 

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. de Telegraaf 07 jan. 2014
  2. de Telegraaf SEM VAN BERKEL 29 nov. 2013