Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • func·tie·loos
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen functieloos functielozer functieloost
verbogen functieloze functielozere functielooste
partitief functieloos functielozers -

Bijvoeglijk naamwoord

functieloos

  1. zonder functie
    • De zangeres maakte tijdens haar optreden allerlei functieloze en overdreven armgebaren. 
    • Eigenlijk is de blindedarm een functieloos orgaan. 
Synoniemen

Gangbaarheid