optatief
- op·ta·tief
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wensende wijs’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van optatie met het achtervoegsel -ief [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | optatief | optatieven |
verkleinwoord | - | - |
- (taalkunde) modus die een wens uitdrukt
stellend | |
---|---|
onverbogen | optatief |
verbogen | optatieve |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
optatief [4]
- een wens uitdrukkend
- Het woord optatief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "optatief" herkend door:
35 % | van de Nederlanders; |
33 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "optatief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ optatief op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be