export
- ex·port
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | export | exporten |
verkleinwoord | - | - |
de export m
- (economie) de uitvoer van goederen naar het buitenland
- Een gemeenschappelijke Europese munt is gunstig voor de export.
1. de verkoop van goederen aan het buitenland
- Het woord export staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "export" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ export op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: (zelfstandig naamwoord) export (VK) (hulp, bestand), (werkwoord) export (VK) (hulp, bestand)
enkelvoud | meervoud |
---|---|
export | exports |
export
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to export |
he/she/it | exports |
verleden tijd | exported |
voltooid deelwoord |
exported |
onvoltooid deelwoord |
exporting |
gebiedende wijs | export |
export
export m
- IPA: /ekspɔrt/