• ex·port·po·si·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord exportpositie exportposities
verkleinwoord

de exportpositiev

  1. de mate waarin men concurrerend kan produceren voor de internationale markt
     "Nederland verliest exportpositie zonder slimme fabrieken": Volgens FME-voorzitter Ineke Dezentjé Hamming moet Nederland een inhaalslag in de industrie maken om bij te blijven met Duitsland.[1]
     Ze wil bij misstanden sneller boetes opleggen. Bij intimidatie van bijvoorbeeld controleurs moet het bedrijf direct worden stilgelegd. De staatssecretaris benadrukt dat het goed functioneren van het toezicht van belang is voor de voedselveiligheid, de gezondheid van dieren, het dierenwelzijn en de Nederlandse exportpositie.[2]
     Hij wil dat Nederland zijn economische strategie opnieuw uitvindt door de exportpositie buiten Europa versterken. Wientjes vindt de export buiten de EU te klein en onvoldoende groeiend. Om dit te kunnen bereiken pleit Wientjes voor meer verantwoordelijkheid voor de top van het bedrijfsleven.[3]
  1.   Weblink bron “"Nederland verliest exportpositie zonder slimme fabrieken"” (Vrijdag 4 april 2014, 18:33), NOS
  2.   Weblink bron “Toezicht slachthuizen moet beter” (Dinsdag 3 september 2013, 17:13), NOS
  3.   Weblink bron “Het belang van export” (Donderdag 27 september 2012, 13:39), NOS