invoer
- in·voer
- [A] zn: van Middelnederlands invoer; naamwoord van handeling van invoeren ww (zonder -en) [1]
- [A] ww: invoeren ww zonder de uitgang -en
- [B] op te vatten als samenstelling van in bw en voer ww
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | invoer | invoeren |
verkleinwoord | - | - |
de invoer m
- toevoeging van buiten aan een proces
- (economie) goederen uit het buitenland het land inbrengen om (soms: na bewerking) te verkopen
- (economie) hoeveelheid ingevoerde goederen (vanuit het buitenland)
- (techniek) toevoer van energie of informatie aan een systeem
- herinvoering, invoerbelasting, invoerbepaling, invoerder, invoerheffing, invoering, invoerkeuring, invoerrecht, invoerveld
vervoeging van |
---|
invaren |
invoer
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van invaren
- ... dat ik invoer.
- ... dat jij invoer.
- ... dat hij, zij, het invoer.
- ... dat ik invoer.
vervoeging van |
---|
invoeren |
invoer
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van invoeren
- ... dat ik invoer.
- Het woord invoer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "invoer" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be