zomereik
- zo·mer·eik
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zomereik | zomereiken |
verkleinwoord |
de zomereik m
- (bloemplanten) bepaald soort loofboom, Quercus robur , die inheems is in de Benelux en tot 35 meter hoog kan worden
- De zomereik is de eik die het grootste verspreidingsgebied in Europa heeft.
- amandelwilg
- berijpte wilg
- beuk
- bittere wilg
- boskers
- boswilg
- Duitse dot
- eetappel
- es
- esp
- Europese vogelkers
- fladderiep
- gele kornoelje
- geoorde wilg
- gewone es
- gewone esdoorn
- gewone vogelkers
- gladde iep
- grauwe abeel
- grauwe wilg
- grootbladige linde
- haagbeuk
- Hollandse linde
- hulst
- katwilg
- kleinbladige linde
- kraakwilg
- kronkelwilg
- laurierwilg
- mispel
- ratelpopulier
- rode kornoelje
- ruwe berk
- ruwe iep
- schietwilg
- Spaanse aak
- sporkeboom
- sporkehout
- steeliep
- veldesdoorn
- vuilboom
- waterwilg
- wegedoorn
- wilde appel
- wilde lijsterbes
- wilde peer
- wintereik
- winterlinde
- witte els
- zachte berk
- zoete kers
- zomerlinde
- zwarte els
- zwarte populier
- zwarte wilg +
1. bepaald soort loofboom, Quercus robur
- Het woord zomereik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zomereik" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- [1] zomereik in het Nederlands Soortenregister N
- [1] zomereik op Wikidata
- [1] zomereik op "Wilde planten in Nederland en België" ♣
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ zomereik op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be