• kraak·wilg
enkelvoud meervoud
naamwoord kraakwilg kraakwilgen
verkleinwoord - -

de kraakwilgm

  1. (bloemplanten) bepaald soort loofboom, Salix fragilis  , die inheems is in de Benelux en tot 25 meter hoog kan worden
     Kenners onderscheiden wel 40 soorten wilgen, die onderling verbasteren. „Die heldergroene is de kraakwilg en die grijsgroene de schietwilg”, wijst de boswachter.[2]
namen van loofbomen in de Benelux:
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Marion de Boo
    “Beverjacht in de Biesbosch” (21 augustus 2002) op nrc.nl