• eet·ap·pel
enkelvoud meervoud
naamwoord eetappel eetappels
eetappelen
verkleinwoord eetappeltje eetappeltjes

de eetappelm

  1. (voeding) vrucht van de appelboom, Malus domestica  , geteeld om door mensen te worden opgegeten
    • De Jonagold is een goede eetappel. 
     't Is een goede exportappel, een goede eetappel, een goede moesappel, een goede bewaarappel en een vruchtbare appel.[1]
  2. (bloemplanten) (landbouw) bepaald soort boom of struik, Malus domestica  , vaak in boomgaarden geplant om zijn vruchten
     Veel meer dan wilde appel vindt men verwilderde vormen van eetappel, die opgeslagen zijn uit weggegooide klokhuizen en vruchten. In nogal wat gevallen hebben ze intermediaire kenmerken tussen de gekweekte eetappel en de wilde appel, maar gewoonlijk zijn ze goed te onderscheiden, zeker in de vruchtperiode.[2]
[2] namen van loofbomen in de Benelux:
50 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[3]
  1.   Weblink bron
    J.D. Gerritsen (geciteerd)
    Het plantschema voor appel en peer : Welke rassen en onderstammen? in: ZLM Zeeuwsch land- en tuinbouwblad, jrg. 53 nr. 2780 (14 mei 1965), Maatschappij tot bevordering van Land- en Tuinbouw en Veeteelt in Zeeland, p. 7 (495) kol. 3
  2.   Weblink bron “Wilde appel en Eetappel” op ecopedia.be
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be