• lau·rier·wilg
enkelvoud meervoud
naamwoord laurierwilg laurierwilgen
verkleinwoord - -

de laurierwilgm

  1. (bloemplanten) bepaald soort loofboom, Salix pentandra  , die inheems is in de Benelux en tot 12 meter hoog kan worden
     Nu we het toch over de flora en fauna hebben: waar zijn de noordse zegge, het stijf struisriet, de grote pimpernel, de laurierwilg, de naaldwaterbies en de draadrus?[2]
namen van loofbomen in de Benelux:
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Rolf Bos
    Goedemorgen, Pieterpad? Nee, Overijsselpad. in: De Volkskrant  , jrg. 73 nr. 21362 (22 oktober 1994), NV De Volkskrant, 's-Hertogenbosch, p. 75 (Vervolg 23) kol. 3