• lau·rier·wil·gen

de laurierwilgenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord laurierwilg
     Dennen en sparren zijn er overvloedig aangeplant door de Duitse 'Heren' Hartwig, Georg Ernst August en Bechtold Eugen von Bernstorff, die verder ook wilgen, berken, eiken, elzen en laurierwilgen op het eiland hebben ingevoerd en op hun kwekerij vertroeteld.[1]
  1.   Weblink bron
    W. Smit
    Schier park van en voor ons allemaal in: Nederlands Dagblad  , jrg. 45 nr. 11241 (9 augustus 1989), Stichting Nederlands Dagblad, Amersfoort, p. 8 kol. 3