ziek
- ziek
- erfwoord via Middelnederlands siec van Oudnederlands siek, in de betekenis van ‘niet gezond’ aangetroffen vanaf 1236, mogelijk te herleiden tot een Proto-Germaanse wortel *seuka- [1] [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ziek | zieker | ziekst |
verbogen | zieke | ziekere | ziekste |
partitief | zieks | ziekers | - |
ziek
- (medisch) verkerend in een toestand waarbij sommige lichamelijke processen niet goed werken, niet gezond zijnd; gezegd van mensen en dieren
- (figuurlijk) niet in orde
- De wereld is ziek.
- (figuurlijk), (informeel) afstotelijk, idioot [2], weerzinwekkend
- Een zieke daad.
- Dat is echt volkomen ziek.
- (figuurlijk) absurd
- Het is ziek wat hier gebeurt.
|
- ziek-zijn, ziekbed, zieke, ziekelijk, zieken, ziekgemeld, ziekmakend, ziekmaker, ziekmelding, ziekte, ziekzoeker
1. lichamelijke toestand
vervoeging van |
---|
zieken |
ziek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zieken
- Ik ziek.
- gebiedende wijs van zieken
- Ziek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zieken
- Ziek je?
- Het woord ziek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ziek" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ ziek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "ziek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 11
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be