Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ziek·ma·kend
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ziekmakend ziekmakender ziekmakendst
verbogen ziekmakende ziekmakendere ziekmakendste
partitief ziekmakends ziekmakenders -

Bijvoeglijk naamwoord

ziekmakend [1]

  1. van iets dat het ongezond is, dat je er ziek van kunt worden
    • Die 854 te sorteren pakjes – elke 4,2 seconde één - is het absolute minimum, zegt ze. ,,Zelf zit ik er boven en ben ik een van de snellere medewerkers in het depot.” Hertog noemt de productietarget ziekmakend. [2] 
    • Planten die langs de weg stroom opwekken, of die ziekmakend fijnstof opvangen en neutraliseren? Zelfdenkende straatverlichting? Lichtgevende belijning? Wifi in de weg, zodat de straat met auto’s kan communiceren en de bestuurder kan waarschuwen voor aankomende gevaren? Alles is nog mogelijk. [3] 
    • Advocate Ficq vindt dat de tabaksindustrie een misdadig oogmerk heeft. Zij noemt het idioot dat een ziekmakend, potentieel dodelijk product als de sigaret zomaar mag worden verkocht. Het Openbaar Ministerie (OM) kan nog niet zeggen of de aangifte leidt tot een strafzaak. De aangifte wordt bestudeerd. [4] 
  2. zeer ongepast, kwetsend en smakeloos
    • Na het zien van de beelden spraken overlevenden van de flatbrand over een ‘ziekmakende daad van haat’. ,,We walgen hiervan en zijn geschokt door de onmenselijkheid en gevoelloosheid van de mensen die hierbij betrokken zijn’’, sprak een woordvoerder van belangenvereniging Justice4Grenfell. [5] 

Gangbaarheid

Verwijzingen