smakeloos
- sma·ke·loos
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | smakeloos | smakelozer | smakeloost |
verbogen | smakeloze | smakelozere | smakelooste |
partitief | smakeloos | smakelozers | - |
smakeloos
- (voeding) (van voedsel) wat geen smaak heeft, geen gewaarwording bij het proeven veroorzaakt
- Het eten bestond uit smakeloze gari, die leek op behangsellijm.
- (figuurlijk) fatsoen of gevoel voor esthetiek en mode ontberend, vulgair
- zonder goede smaak, onfatsoenlijk
- De man maakte smakeloze grappen over de gebruikelijke onderwerpen.
smakeloos
- partitief van de stellende trap van smakeloos
- Dat is iets smakeloos...
1. (van voedsel) geen smaak hebbend
2. (figuurlijk) geen fatsoen of gevoel voor esthetiek of mode hebbend, vulgair
- Het woord smakeloos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "smakeloos" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be