• sma·ke·loos
  • afgeleid van smaak met het achtervoegsel -loos met het invoegsel -e-.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen smakeloos smakelozer smakeloost
verbogen smakeloze smakelozere smakelooste
partitief smakeloos smakelozers -

smakeloos

  1. (voeding) (van voedsel) wat geen smaak heeft, geen gewaarwording bij het proeven veroorzaakt
    • Het eten bestond uit smakeloze gari, die leek op behangsellijm. 
  2. (figuurlijk) fatsoen of gevoel voor esthetiek en mode ontberend, vulgair
    • zonder goede smaak, onfatsoenlijk 
    • De man maakte smakeloze grappen over de gebruikelijke onderwerpen. 

smakeloos

  1. partitief van de stellende trap van smakeloos
    • Dat is iets smakeloos... 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be