flauw
- flauw
- via Middelnederlands flau van Oudfrans flo / flou "vermoeid, uitgeput", in de betekenis van ‘niet hartig, niet krachtig’ voor het eerst aangetroffen in 1401 [1] [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | flauw | flauwer | flauwst |
verbogen | flauwe | flauwere | flauwste |
partitief | flauws | flauwers | - |
flauw
- zonder smaak, meestal door een gebrek aan zout
- Deze flauwe hap kan wel wat zout gebruiken.
- (figuurlijk) in overdrachtelijke zin smakeloos
- Hij haalt soms de flauwste grappen uit.
- flauwekul, flauwerd, flauwerik, flauwhartig, flauwheid, flauwiteit, flauwte, flauwvallen, verflauwen
- een flauw biertje
een bier meet een slechte smaak
- een flauwe plezante
iemand die flauwe grappen maakt
- geen flauw idee
geen enkel idee
- Hij had er geen flauw idee van hoe die er zouden uitzien.[4]
2. in overdrachtelijke zin smakeloos
- Het woord flauw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flauw" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ flauw op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "flauw" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be