flauwekul
- flau·we·kul
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | flauwekul | - |
verkleinwoord | flauwekulletje | flauwekulletjes |
de flauwekul m
- (informeel) iets wat in geen enkel opzicht zinvol is of iets van nut of betekenis heeft
- Als ze nu eens zouden beginnen al die administratieve flauwekul af te schaffen voor het onderwijzend personeel, zou er dan niet minder stress zijn bij die mensen? [3]
- (verouderd), (voeding) leverworst in het zuur, die als snack vooral in het Amsterdam van vóór de Tweede Wereldoorlog populair was
- Flauwekul is leverworst met een uitje.
- Het woord flauwekul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flauwekul" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "flauwekul" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ flauwekul op website: Etymologiebank.nl
- ↑ De Telegraaf 15 jul. 2019 ’Meer respect voor de onderwijzers’
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be