Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stront·ziek
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen strontziek
verbogen strontzieke

Bijvoeglijk naamwoord

strontziek

  1. (informeel) erg lijdend onder een aandoening, heel misselijk
     Toen werd ik ook nog strontziek. En als je niet komt omdat je ziek bent, beginnen ze verhalen te verzinnen.[1]
  2. (figuurlijk) ergens meer dan genoeg van hebbend, iets niet langer duldend
     (…) de besluitvorming moet volgens de voorzitter van Dordrecht '90 plaatsvinden in de algemene vergadering en niet in besloten kring. “Ik word strontziek van dat stiekeme gedoe. (…)"[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Ward op den Brouw
    “Op maandag spruitjes eten is gezond” (18 januari 1997) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Erik Oudshoorn
    “'Betaald voetbal staat op de rand van de anarchie'” (16 december 1996) op nrc.nl