Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • maan·ziek
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen maanziek maanzieker maanziekst
verbogen maanzieke maanziekere maanziekste
partitief maanzieks maanziekers -

Bijvoeglijk naamwoord

maanziek

  1. (medisch) lijdend aan de -nu niet meer erkende- maanziekte
    • Men gaf maanzieke mensen wel knolselderij te eten. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen