maanziek
- maan·ziek
- In de betekenis van ‘zenuwziek’ voor het eerst aangetroffen in 1332 [1]
- samenstelling van maan en ziek [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | maanziek | maanzieker | maanziekst |
verbogen | maanzieke | maanziekere | maanziekste |
partitief | maanzieks | maanziekers | - |
maanziek
- (medisch) lijdend aan de -nu niet meer erkende- maanziekte
- Men gaf maanzieke mensen wel knolselderij te eten.
- Het woord maanziek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "maanziek" herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "maanziek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ maanziek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be