Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Malus


  • ma·lus
enkelvoud meervoud
naamwoord malus malussen
verkleinwoord - -

de malusm

  1. (financieel) verhoging van een verzekeringspremie volgens een bepaalde maatstaf als een verzekerde een uitkering heeft geclaimd of door ander gedrag een hoger risico lijkt te vormen
    • Daarbij is het tarief afhankelijk van het aantal schadevrije jaren van de verzekerde. Hoe meer dat er worden, des te lager de premie (bonus), die bij schade weer oploopt (malus). [2]
  2. volgens een bepaalde maatstaf verhoogde betaling of verlaagde uitkering voor een bepaalde periode als afgesproken resultaten onvoldoende zijn bereikt
    • Bedrijven hadden alleen last van de malus als ze hun eigen plannen niet haalden, of niks indienden. [3]
67 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[4]


malus

  1. slecht, ongunstig, nadelig
  2. gemeen, laag
  3. oneerlijk, onbetrouwbaar
  4. (politiek) kwaadgezind
  5. (poëtisch) ondeugend
  6. onbekwaam
  7. gebrekkig
  8. ongeschikt
  9. onbetekenend
  10. lelijk (van uiterlijk)
  11. schadelijk
  12. (poëtisch) lastig, drukkend'
  • in peiorem partem mutari
    • een ongunstige wending nemen
  • in peius ruere
    • vergeten

mālus v

  1. appelboom, vruchtboom

mālus m

  1. paal, balk (in een toren of wijnpers)
  2. mast (van een schip)


malus m

  1. (financieel) malus; verhoging van een verzekeringspremie volgens een bepaalde maatstaf als een verzekerde een uitkering heeft geclaimd of door ander gedrag een hoger risico lijkt te vormen


  • ma·lus
  • Leenwoord uit het Latijn

malus monbezield

  1. (financieel) malus; verhoging van een verzekeringspremie volgens een bepaalde maatstaf als een verzekerde een uitkering heeft geclaimd of door ander gedrag een hoger risico lijkt te vormen
    «Po poslední autonehodě jsem ztratil bonus a pojišťovna mi oznámila, že budu platit malus
    Na mijn laatste auto-ongeluk heb ik mijn bonus verloren en heeft de verzekering mij meegedeeld dat ik een malus moet gaan betalen.