mălum o

  1. fout, gebrek
    «malum publicum»
    algemene tekortkoming
    • bona aut mala
      • deugden of gebreken
  2. kwaad, onheil
    «malum externum»
    oorlog
    «aliquis malum habet»
    het vergaat iemand slecht
    «bona malaque»
    geluk en ongeluk
  3. schade, nadeel
    «malum dare»
    schade toebrengen
    «malo rei»
    tot schade van de staat
    «mala publica»
    staatsschulden
  4. misdaad
    «irritamenta malorum»
    prikkels tot wandaden
  5. straf
    «malum militibus minitari»
    dreigen met tuchtiging
  6. belediging


mālum o

  1. appel
    «ab ovo ad mālum»
    van het begin tot het eind
  2. (poëtisch, postklassiek) iedere appelachtige vrucht
    «malum aureum»
    kweepeer
    «malum Persicum»
    perzik
  3. fruitboom