• on·heil
  • Afgeleid van heil met het voorvoegsel on-
enkelvoud meervoud
naamwoord onheil onheilen
verkleinwoord - -

het onheilo

  1. grote tegenspoed
    • De jongen voelde dat er onheil in de lucht hing, en maakte zich uit de voeten. 
     Maar als ik onzeker was, bijvoorbeeld tijdens onweer of bij steile afdalingen, probeerde ik anderen op te zoeken om het onheil niet alleen tegemoet te hoeven treden.[1]
  • plaats des onheils
    • gevaarlijke plaats
100 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be