onheil
- Geluid: onheil (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɔnhɛil / (2 lettergrepen)
- (Nederland) /ˈɔnɦɛːɪl/
- (Vlaanderen) /ˈɔnɦɛːl/
- on·heil
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onheil | onheilen |
verkleinwoord | - | - |
het onheil o
- grote tegenspoed
- De jongen voelde dat er onheil in de lucht hing, en maakte zich uit de voeten.
- ▸ Maar als ik onzeker was, bijvoorbeeld tijdens onweer of bij steile afdalingen, probeerde ik anderen op te zoeken om het onheil niet alleen tegemoet te hoeven treden.[1]
- plaats des onheils
- gevaarlijke plaats
1. groot ongeluk
- Het woord onheil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onheil" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be