Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: ad--ad, ad., a.d., a.D., Ad, AD, A.D.


  • ad

ad

  1. bij, tot, met, tegen
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) tot (alleen in de onderstaande uitdrukkingen)
79 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
ad ads

ad

  1. advertentie


ad

  1. geven


ad

  1. bij
  2. in
  3. naar


  • ad

ăd + accusatief

  1. naar
    «Ad portam eo.»
    Ik ga naar de poort.
  2. tot
  3. bij


  • Ontleend aan het Latijn

ad

  1. bij
  2. te
  3. naar


ad

  1. naam
  2. faam, roem, reputatie.
  3. naam, noemenswaardigheid, belang.
    «Onun adı mı olurmuş?»
    Dat mag toch geen naam hebben? (Dat is niet noemenswaard, dat is niet van belang.)
  4. (grammatica) zelfstandig naamwoord, substantief, substantivum.