ad
Niet te verwarren met: ad-, -ad, ad., a.d., a.D., Ad, AD, A.D. |
- ad
ad
- bij, tot, met, tegen
- (Jiddisch-Hebreeuws) tot (alleen in de onderstaande uitdrukkingen)
- [1] ad absurdumtot in het ongerijmde
- [1] ad actabij de afgehandelde zaken
- [1] ad fontesin de meest oorspronkelijke versie
- [1] ad fundumtot op de bodem
- [1] ad hocbeperkt tot deze zaak
- [1] ad hominemop de persoon betrekking hebbend
- [1] ad infinitumtot in het oneindige
- [1] ad interimvoorlopig
- [1] ad lib.naar believen
- [1] ad libitumnaar believen
- [1] ad liminanaar de paus
- [1] ad limina apostolorumnaar de paus
- [2] ad mea weësriemtot honderd en twintig jaar (gelukwens)
- [2] ad mea weësriemtot honderd en twintig jaar (gelukwens)
- [2] ad meie sjonetot honderd jaar (gelukwens)
- [1] ad remterzake, gepast
- [1] ad usum delphinizonder de aanstootgevende passages
- [1] ad valvasop het prikbord
- Het woord ad staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ad" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
ad | ads |
ad
ad
ad
- IPA: /ad/
- ad
ăd + accusatief
- Ontleend aan het Latijn
ad
ad
- naam
- faam, roem, reputatie.
- naam, noemenswaardigheid, belang.
- «Onun adı mı olurmuş?»
- Dat mag toch geen naam hebben? (Dat is niet noemenswaard, dat is niet van belang.)
- «Onun adı mı olurmuş?»
- (grammatica) zelfstandig naamwoord, substantief, substantivum.