• nam
vervoeging van
nemen

nam

  1. enkelvoud verleden tijd van nemen
    • Ik nam. 
    • Jij nam. 
    • Hij, zij, het nam. 
     Ik nam een selfie (voor de Southern Terminus), deed met veel moeite mijn rugzak om, draaide mijn neus richting Canada en begon te lopen.[1]
  • nam op
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia

nam

  1. (voeding) vlees
EnkelvoudMeervoud
PersoonVormPersoonVorm
eerstenameerstenathi
tweedenawetweedenani
KlasseVormKlasseVorm
1naye2nabo
3nawo4nayo
5nalo6nawo
7naso8nazo
9nayo10nazo
11nalo
14nabo 
15nako

nathi

  1. na- + mna: vorm van na- voor de eerste persoon enkelvoud: en/ook ik, met mij
    «Ndiyavuya nam
    Ook ik verheug me.