mene
- me·ne
vervoeging van |
---|
menen |
[A] mene
- aanvoegende wijs van menen
[B] mene
- (Jiddisch-Hebreeuws) geteld (alleen in onderstaande verbindingen)
- IPA: /ˈmeːnə/, /ˈmeːn̩/
- me·ne
- Afkomstig van het Oudnoorse woord meina, dit uit het Nederduits.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
mene |
mener |
mente |
ment |
volledig |
- me·ne
- Afkomstig van het Oudnoorse woord meina, dit uit het Nederduits.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
mene |
mener |
mente |
ment |
Klasse 2 zwak |
mene
- overgankelijk denken
- «Mener du at du ikke kan komme?»
- Denkt u dat u niet kunt komen?
- «Mener du at du ikke kan komme?»
- overgankelijk bedoelen
- «Det var ikke så galt ment som det var sagt.»
- Het was niet zo verkeerd bedoeld als er gezegd is.
- «Det var ikke så galt ment som det var sagt.»
- overgankelijk menen, wanen, denken
- «Han mente han så en hest.»
- Hij dacht hij zag een paard.
- «Han mente han så en hest.»
- [1] tenke, synes
- [2] ha til hensikt
- [3] tro