bei
- bei
- Leenwoord uit het Turks, in de betekenis van ‘Barbarijse vorst’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1542 [1]
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bes’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bei | beien beis |
verkleinwoord | beitje | beitjes |
- Het woord bei staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bei" herkend door:
23 % | van de Nederlanders; |
24 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 "bei" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ bei op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ bei op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- bei
- Afkomstig van Oudhoogduitse woord "bī"
bei (met datief)
- bij (in de buurt van, in de nabijheid van)
- «Bleib bei mir!»
- Blijf bij mij!
- «Bleib bei mir!»
bei (met datief)
- tijdens (bij gelijktijdigheid van twee acties, processen, etc.)
- «Bei seinem Besuch unterschrieb er die Urkunde.»
- Tijdens zijn bezoek ondertekende hij de oorkonde.
- «Bei seinem Besuch unterschrieb er die Urkunde.»
- während (met genitief)