aambei
  • aam·bei
  • In de betekenis van ‘besachtige opzwelling van de aderen’ voor het eerst aangetroffen in 1485 [1]
  • samenstelling van  aam  en  bei  ('bes') [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aambei aambeien
verkleinwoord aambeitje aambeitjes

de aambeiv / m [3]

  1. (medisch) knobbelachtige zwelling van aders in het onderste deel van de endeldarm en in de anus
    • Een aambei kan pijn doen bij zitten of bij het naar de wc gaan. 
    • Een aambei kan bloeden. 
    • Een aambei kan ontstaan door hard persen bij het naar de wc gaan. 
  • Dat zijn aambeien met slagroom
dat zijn dingen die niets met elkaar van doen hebben.
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]