• aam
  • Oude ontlening als term uit de wijnbouw aan Latijn (h)ama ‘vuuremmer’ (later ook ‘wijnvat’) < Grieks ámē ‘emmer’, van onzekere verdere herkomst.

[1]

enkelvoud meervoud
naamwoord aam amen
verkleinwoord aampje aampjes

het aamo [2]

  1. (eenheid) oude vochtmaat, met name voor wijn
    • In Amsterdam gold: 1 aam = 4 ankers = 64 stopen = 155,223 liter. 
  2. (drinken) een vat met ongeveer de inhoud van 1 aam
31 % van de Nederlanders;
32 % van de Vlamingen.[3]


  • aam
  • Leenwoord uit het Nederlands.

aam m onbezield

  1. (eenheid) aam