uiterlijk
- ui·ter·lijk
- In de betekenis van ‘visueel waarneembaar’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
- afgeleid van uit met het invoegsel -er- met het achtervoegsel -lijk [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uiterlijk | uiterlijken |
verkleinwoord |
het uiterlijk o
- zoals iets of iemand er vanbuiten uitziet
- Wie alsmaar bezig is met zijn uiterlijk, kan daar flink veel stress van ondervinden
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | uiterlijk | uiterlijker | uiterlijkst |
verbogen | uiterlijke | uiterlijkere | uiterlijkste |
partitief | uiterlijks | uiterlijkers | - |
uiterlijk
- betrekking hebbend op de buitenkant van iets of iemand
- Een uiterlijk kenmerk van deze vogelsoort is een rode stuit.
- het laatst nog aanvaardbare
- Dit is de uiterlijke datum van inzending.
uiterlijk
- het laatst nog aanvaardbare
- Dit moet uiterlijk op 1 juni ingezonden zijn.
- ▸ "We gaan ervan uit dat mensen die in juli op vakantie gaan, uiterlijk volgende week weten waar ze aan toe zijn. Voor vakanties in augustus zal dat begin juli zijn", zegt directeur Frank Oostdam van reiskoepel ANVR tegen NU.nl.[3]
- Het woord uiterlijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uiterlijk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "uiterlijk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ uiterlijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Duidelijkheid over vliegvakantie komt met horten en stoten (en rijkelijk laat)” (24 juni 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be