extern
- ex·tern
- Van het Franse externe, in de betekenis van ‘uitwonend, buiten iets liggend’ voor het eerst aangetroffen in 1669 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | extern | externer | externst |
verbogen | externe | externere | externste |
partitief | externs | externers | - |
extern
- van buiten afkomstig
- Een externe factor.
- (medisch) uitwendig
- De ziekte was extern zichtbaar door verkleuring van de huid.
- (techniek) niet ingebouwd
- Ik gebruik een externe hardeschijf voor een reservekopie van mijn bestanden
- (wonen) uitwonend
- Hij was een externe leerling die niet in de kostschool woonde.
1. uitwendig
- Het woord extern staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "extern" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "extern" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
extern | more extern | most extern |
extern
enkelvoud | meervoud |
---|---|
extern | externs |
extern
- (bedrijfskunde) iemand die extern verbonden is, externe