intern
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·tern
Woordherkomst en -opbouw
- Van het Franse interne, in de betekenis van ‘inwendig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1722 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | intern | interner | internst |
verbogen | interne | internere | internste |
partitief | interns | interners | - |
Bijvoeglijk naamwoord
intern
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. inwendig, binnen
Gangbaarheid
- Het woord intern staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "intern" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ "intern" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Duits
Uitspraak
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
intakt |
interner |
am internsten |
alle verbuigingsvormen |
Bijvoeglijk naamwoord
intern
Engels
Bijvoeglijk naamwoord
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
intern | more intern | most intern |
intern
Synoniemen
enkelvoud | meervoud |
---|---|
intern | interns |
Zelfstandig naamwoord
intern
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to intern |
he/she/it | interns |
verleden tijd | interned |
voltooid deelwoord |
interned |
onvoltooid deelwoord |
interning |
gebiedende wijs | intern |
Werkwoord
intern