• gif·tig
  • Afleiding van gift (modern Nederlands gif) met het achtervoegsel -ig.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen giftig giftiger giftigst
verbogen giftige giftigere giftigste
partitief giftigs giftigers -

giftig

  1. gif bevattend
    • Giftige paddenstoelen hoort men niet op te eten. 
  2. zeer nijdig
    • Toen ze ontdekte dat haar man hoor bedroog, werd ze pas echt giftig. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


giftig

  1. giftig


giftig

  1. giftig