• las·tig
  • Afgeleid van last met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen lastig lastiger lastigst
verbogen lastige lastigere lastigste
partitief lastigs lastigers -

lastig

  1. moeilijkheden veroorzakend of opwerpend
    • Hij is het lastigste kind van de klas. 
    • Dat is een lastiger probleem dan het vorige. 
     Sommige stukken waren lastig, met steile hellingen waardoor het soms wel anderhalf uur duurde om een stuk van twintig meter over te steken.[1]
     Hier was het nog lastiger omdat er twee mensen naast mij lagen, waarvan één tot overmaat van ramp de enige aanwezige vrouw was.[1]

lastig

  1. met moeite, op lastige wijze
  2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. 1,0 1,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be