lastig
- las·tig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | lastig | lastiger | lastigst |
verbogen | lastige | lastigere | lastigste |
partitief | lastigs | lastigers | - |
lastig
- moeilijkheden veroorzakend of opwerpend
- Hij is het lastigste kind van de klas.
- Dat is een lastiger probleem dan het vorige.
- ▸ Sommige stukken waren lastig, met steile hellingen waardoor het soms wel anderhalf uur duurde om een stuk van twintig meter over te steken.[1]
- ▸ Hier was het nog lastiger omdat er twee mensen naast mij lagen, waarvan één tot overmaat van ramp de enige aanwezige vrouw was.[1]
1.
lastig
- met moeite, op lastige wijze
- bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
- lastigvallen: Val hem niet zo lastig!
- Het woord lastig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lastig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ 1,0 1,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be