• tric·ky
  • uit het Engels
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen tricky trickyer trickyst
verbogen trickyste
partitief tricky's trickyers -

tricky

  1. op een bedrieglijke manier gevaarlijk
    • ,,Een één-tweetje. Dit hadden we echt nooit verwacht", bekende Lewis Hamilton. ,,Heel het weekend was Ferrari sneller, maar toen ging de hemel open en kregen we een heerlijk gevecht. De omstandigheden waren zo tricky, het leek wel ballet in de bochten. Dan zat ik er weer bij, dan stond ik weer achter. Het was een emotionele achtbaan." [1] 
    • Bij het brandonderzoek aan de Hoofdstraat in Overdinkel ontdekte brandweerman Folkert van der Ploeg elektriciteitsdraden die over een vlijmscherpe rand van het schuurdak naar de omvormer binnen liepen. Hij noemde dat ‘tricky’. Omdat de isolatie door de brand volledig was weggesmolten, kon hij niet meer zien of die ook al was ingesneden. [2] 
85 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[3]