appelboom
- ap·pel·boom
- samenstelling van appel en boom [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | appelboom | appelbomen |
verkleinwoord | appelboompje | appelboompjes |
de appelboom m
- boom waaraan appels groeien
-
Een appelboom in volle bloei
-
De appelen van deze appelboom zijn klaar om te plukken
1. boom waaraan appels groeien
- Het woord appelboom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "appelboom" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ appelboom op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | appelboom | appelbeume |
verkleinwoord |
appelboom
- (plantkunde) appelboom; boom waaraan appels groeien
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | appelboom | appelbeume |
verkleinwoord |
appelboom
- (plantkunde) appelboom; boom waaraan appels groeien