laken
- la·ken
- zn: erfwoord via Middelnederlands laken van Oudnederlands lakan, in de betekenis van ‘mantel’ aangetroffen vanaf 1100; vergelijk Oudhoogduits lachan [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | laken | lakens (lakenen) |
verkleinwoord | lakentje | lakentjes |
laken o
- (materiaalkunde), (textiel) wollen stof, die eerst is geweven en daarna vervilt
- (textiel), (huishouden) rechthoekig stuk stof, bijvoorbeeld ter bedekking bij het slapen
1. wollen stof, die eerst is geweven en daarna vervilt
2. rechthoekig stuk stof
- [1] lakenhal, lakenhalle, lakenhandel, lakenindustrie, lakennijverheid
- [2] lakenpers, lakenvelder, lakenvelds, lakenzak
- [1] Indonesisch: laken
1. wollen stof die eerst is geweven en daarna vervilt
2. een rechthoekig stuk stof dat ter bedekking dient, m.n. bij het slapen
de laken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord laak
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
laken |
laakte |
gelaakt |
zwak -t | volledig |
laken
- overgankelijk verwijten uiten over
- Zijn gedrag werd gelaakt door de commissie.
1. iemand iets verwijten
- Het woord laken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "laken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Oudnederlands Woordenboek
- ↑ laken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 11
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- la·ken
- uit het Nederlands "laken"
laken