• he·ke·len
  • In de betekenis van ‘over de hekel halen’ voor het eerst aangetroffen in 1485 [1]
  • Afgeleid van hekel.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hekelen
hekelde
gehekeld
zwak -d volledig

hekelen

  1. overgankelijk fel bekritiseren, openlijk beschuldigen of veroordelen
    • De mensenrechtenorganisaties hekelen de wijze waarop het regime omgaat met de demonstranten. 
  2. overgankelijk (landbouw) vlasvezels van de laatste aanhangsels ontdoen
    • Het vlas wordt in knotten gedraaid en in zogenaamde stenen (2,82 kilogram) afgewogen. Alvorens begonnen kan worden met het spinnen van het vlaslint moet het eerst nog worden gehekeld. De topeinden van de bundels vlas worden over de hekel of vlaskam gehaald, zodat ze glad en glanzend worden. [2]
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]