gispen
- gis·pen
- Verbalisering van ghispe ("gisp"), mogelijk verwant met gesel.[1] In de betekenis van ‘laken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1626 [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gispen |
gispte |
gegispt |
zwak -t | volledig |
gispen
- overgankelijk (verouderd) iemand met een gisp, een dunne roede of smalle riem slaan
- Hij werd met een roede gegispt.
- overgankelijk, (figuurlijk) iets of iemand scherp bekritiseren
- ▸ Telkens als een onderzoeker een studie publiceert over een maatschappelijk gevoelig onderwerp, dan wordt zijn methodologie in vraag gesteld. En journalisten worden gegispt, omdat die daar niet kritisch genoeg mee zijn omgegaan.[3]
- inergatief, (figuurlijk) fel uithalen
- "Dat is de slechtste oplossing die ik ooit heb horen verkondigen" gispte zij.
- Het woord gispen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gispen" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
36 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ gispen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "gispen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ T. Naegels“Één studie is niet de definitieve waarheid”
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be